Wanneer twee objecten botsen, verandert hun totale momentum niet. Het totale momentum, voor en na de botsing, is gelijk aan de som van de individuele momenta van de objecten. Voor elk object is dit momentum het product van zijn massa en zijn snelheid, gemeten in kilogram meter per seconde. Als de objecten vóór de botsing in tegengestelde richting bewegen, zullen de tegengestelde snelheden elkaar gedeeltelijk opheffen. Na de botsing, wanneer de objecten verbonden blijven, bewegen ze samen met hun gecombineerde momentum.
Vermenigvuldig de eerste objectenmassa met zijn snelheid. Als hij bijvoorbeeld 500 kg weegt en met 20 meter per seconde reist, heeft hij een impuls van 10.000 kg meter per seconde.
Beschrijf de snelheid van de tweede objecten in termen van de richting van de eerste objecten. Als het eerste object bijvoorbeeld met 30 meter per seconde in de richting tegengesteld aan de richting van de eerste objecten reist, vermenigvuldigt u deze snelheid met -1, waardoor het tweede object een snelheid krijgt van -30 meter per seconde.
Vermenigvuldig de tweede objectenmassa met zijn snelheid. Als hij bijvoorbeeld 1000 weegt en een snelheid heeft van -30 meter per seconde, dan is zijn momentum 30.000 kg meter per seconde.
Voeg de twee snelheden bij elkaar toe om te bepalen op welke manier de objecten na botsing zullen bewegen. Een botsing tussen een object met een momentum van 10.000 kg meter per seconde en een object met een momentum van -30.000 kg meter per seconde geeft een resultaat van -20.000 kg meter per seconde. Een negatief resultaat betekent dat de objecten na de botsing in de oorspronkelijke richting van de tweede objecten bewegen.