Inhoud
Wind wordt gedefinieerd als de beweging van lucht in elke richting. De windsnelheid varieert van kalm tot zeer hoge snelheden van orkanen. Wind wordt gecreëerd wanneer lucht van gebieden met hoge druk naar gebieden beweegt waar de luchtdruk laag is. Seizoensgebonden temperatuurveranderingen en de rotatie van de aarde hebben ook invloed op de windsnelheid en -richting.
Temperatuur
Luchttemperatuur varieert tussen dag en nacht en van seizoen tot seizoen als gevolg van veranderingen in de verwarmende aardatmosfeer. Vanwege het verwarmende effect van de zon, zijn er meer winden gedurende de dag. Luchtmassa's verschillen ook in temperatuur. Een warme voorkant gaat vooraf aan een warme luchtmassa. Warme lucht is minder dicht dan koude lucht, dus warme lucht stroomt op en over de koude lucht en veroorzaakt winden. Converselt, een koud front, de voorrand van een koude luchtmassa, creëert ook wind.
Luchtdruk
Luchtdruk is het gewicht van een luchtkolom die vanaf de grond de bovenkant van de atmosfeer bereikt. Luchtdruk neemt af met toenemende hoogte en fluctueert over het aardoppervlak als gevolg van verschillen in landhoogte. Aan het aardoppervlak waait de wind horizontaal van hoge druk naar lage druk gebieden. De snelheid wordt bepaald door de snelheid van luchtdrukverandering of gradiënt tussen de twee drukgebieden. Hoe groter het drukverschil, hoe sneller de wind.
Centripetale versnelling
Centripetale kracht verhoogt de luchtsnelheid en beïnvloedt de richting van de wind die rond het midden van de circulatie stroomt. Deze versnelling creëert een kracht loodrecht op de stroming van de wind en naar binnen in de richting van het centrum van de rotatie, zoals lage- en hogedruksystemen. De winden in een lagedruksysteem, cyclonen genoemd, blazen tegen de klok in en naar binnen op het noordelijk halfrond. Winden in hogedruksystemen, bekend als anticyclonen, blazen met de klok mee en naar buiten op het noordelijk halfrond.
Rotatie van de aarde
De rotatie van de aarde op zijn as zorgt ervoor dat winden van richting veranderen, waardoor de heersende winden worden genoemd. Deze windverschuiving, bekend als het Coriolis-effect, zorgt ervoor dat winden op het noordelijk halfrond naar rechts schuiven en winden op het zuidelijk halfrond naar links. De passaatwinden, ook wel paasvliegen genoemd, blazen in de buurt van de evenaar tussen 30 graden noorderbreedte en 30 graden zuiderbreedte. Ten noorden van de evenaar waait deze passaatwind uit het noordoosten. Omgekeerd blazen ze uit het zuidoosten ten zuiden van de evenaar. De westelijke breedtegraden blazen vanuit het zuidwesten op het noordelijk halfrond en vanuit het noordwesten op het zuidelijk halfrond. De poolwinden heersen in het Noordpoolgebied en Antarctica, van de breedtegraad van 60 graden tot de polen. Deze winden waaien vanuit het noordoosten in het Noordpoolgebied en vanuit het zuidoosten in het Zuidpoolgebied.