Inhoud
Adaptatietheorie, ook bekend als overlevingstheorie of survival of the fittest, is het vermogen van een organisme om zich aan te passen aan veranderingen in zijn omgeving en zich dienovereenkomstig aan te passen in de tijd. Aanpassingen vinden plaats over generaties van een soort met die eigenschappen die een individueel dier helpen eten en paren die het meest worden doorgegeven van generatie op generatie totdat de hele soort verandert om beter geschikt te zijn voor hun omgeving.
Geschiedenis
De beroemdste wetenschapper die wordt geassocieerd met adaptieve theorie is Charles Darwin, wiens studies in de jaren 1830 op de Galapagos-eilanden een vaste relatie vestigden tussen het organisme en zijn habitat. Vóór Darwin accepteerden andere wetenschappers zoals Empedocles, Aristoteles, William Paley, Lamarck en Buffon dat het soort veranderde, maar begrepen niet volledig de reden achter de veranderingen of dat aanpassing een continu proces was zonder een definitieve vorm. De aanpassingstheorie stelde drie veranderingen voor wanneer de habitat verandert: het volgen van de habitat, genetische verandering of uitsterven. Van de drie is de aanpassing alleen genetische verandering.
Habitat volgen en uitsterven
Habitat volgen is wanneer een soort een verandering van habitat volgt of een andere omgeving vindt die vergelijkbaar is met die waarin hij eerder leefde. Wanneer een soort niet in staat is om te bewegen of te veranderen, is het resultaat dat de soort uitsterven of uitsterven.
Genetische verandering
Genetische verandering is wanneer natuurlijke selectie het dier met lichte mutaties in staat stelt een voordeel te hebben ten opzichte van de rest van de populatie, waardoor ze de beste toegang hebben tot voedsel en vrienden. Darwin zag bijvoorbeeld de schildpadden op twee van de eilanden die hij bestudeerde. Eén schildpaddenpopulatie at voedsel dat laag bij de grond lag. Deze schildpadden hadden korte poten en rechte schelpen. Toen de schildpadden naar een ander eiland migreerden, was de voedselbron veel hoger. Schildpadden met langere benen overleefden. Na verloop van tijd groeiden ook hun nek en werden hun schelpen afgerond met een grote groef vooraan om zich uit te rekken om het voedsel te bereiken. De hele populatie op het nieuwe eiland groeide om deze aanpassingen in hun soort op te nemen.
Co-Aanpassingen
In gevallen waarin twee of meer soorten symbiotisch aan elkaar zijn gebonden om te overleven, moeten co-aanpassingen plaatsvinden. Eén soort maakt een aanpassing; de andere soort moet volgen om de wederzijds voordelige relatie voort te zetten. Evenzo, als een soort volledig sterft, kan de overlevende soort proberen zich snel aan te passen, maar sterft meestal ook uit.
Interne aanpassingen
Soms kunnen aanpassingen intern plaatsvinden en niet buiten het lichaam worden gezien. Enkele voorbeelden hiervan zijn gewervelde dieren die zich aanpassen om hun lichaamstemperatuur te kunnen reguleren. Een ander voorbeeld zou een soort zijn die een uitgebreider immuunsysteem ontwikkelt of hun hersenfunctie verbetert.