Grafische rekenmachines zijn er in verschillende groottes, met verschillende functies en van verschillende bedrijven, maar voor alle grafische rekenmachines is de methode om een grafiek te maken in wezen hetzelfde. Ongeacht het type functie dat u wilt plotten, omvat het maken van een grafiek op een grafische rekenmachine het specificeren van de vergelijking van uw grafiek, het instellen van de rekenmachine om uw grafiek weer te geven en het oproepen van de grafische functie van uw rekenmachine om de grafiek weer te geven. Nadat u de grafiek hebt gemaakt, kunt u de grafiek analyseren met de verschillende functies van uw grafische rekenmachine.
Zoek en open het scherm "plotfunctie". Dit scherm is een lijst met vergelijkingen, beginnend met "y =" waarmee u de vergelijking kunt voltooien. U kunt dit scherm vinden via de menulijst op uw rekenmachine. Veel grafische rekenmachines maken dit scherm gemakkelijk toegankelijk met een knop met het label "y =" aan de bovenkant van de rekenmachine.
Voer de functie in die u wilt plotten. Omdat het “y =” -gedeelte van de vergelijking al door de rekenmachine is geregeld, hoeft u alleen het resterende deel van de vergelijking in te voeren. Dit resterende deel bevat meestal een variabele. Voor grafische rekenmachines moet u "x" als variabele gebruiken, omdat de standaardassen van grafieken de x-as en de y-as zijn. Voer uw vergelijking in met de cijfertoetsen en de knop "x variabele". Als u bijvoorbeeld de vergelijking "y = x - 3" wilt plotten, drukt u op "x variable", "" - "en" 3. "
Zoek het grafische venster scherm. In dit scherm kunt u de lengte van de x- en y-assen bepalen. Veel grafische rekenmachines geven toegang via dit scherm met een knop met het label "venster".
Stel de grootte van het grafische venster in. Veel functies kunnen alleen worden gezien door het maken van een geschikte venstergrootte. De grafiek "y = 100" kan bijvoorbeeld niet worden gezien als de venstergrootte de Y-as niet verder dan 100 toelaat. Als u weet waar de assen moeten beginnen en eindigen voor de grafiek, voert u de waarden in de vier spaties in met het label "y-min", "y-max", "x-min" en "x-max." Als u bijvoorbeeld "y = x - 3" weergeeft, moet u ervoor zorgen dat de y-as verder gaat dan -3 dus dat je het y-onderschepping kunt zien. Voer een waarde onder -3 in voor "y-min" en wat u maar wilt voor de andere drie spaties.
Roep de grafiekfunctie op. Druk op de knop "graph" om de grafiek weer te geven.