Inhoud
Bij binnenkomst op school beginnen studenten hun basisvaardigheden voor wiskunde te ontwikkelen. Wiskunde maakt het voor studenten mogelijk om eenvoudige, op getallen gebaseerde problemen op te lossen. Door het gebruik van wiskunde kunnen studenten winkelaankopen optellen, de benodigde hoeveelheden objecten bepalen en afstanden berekenen. Hoewel het vak wiskunde behoorlijk ingewikkeld wordt, zijn er een aantal basisvaardigheden voor wiskunde die elke student tijdens zijn wiskundeopleiding kan en moet leren.
Nummerzin
De eerste wiskundevaardigheid die studenten leren is basisgetalzin. Getalzin is de volgorde en waarde van getallen. Door het gebruik van hun cijferzin kunnen studenten zich herinneren dat tien meer dan vijf is en dat positieve getallen een grotere waarde aangeven dan hun negatieve tegenhangers. Leerlingen beginnen vaak met het leren van numerieke zintuiglijke vaardigheden in het kleuteronderwijs en blijven een complexer begrip van het concept ontwikkelen op de hele basisschool. Leraren introduceren deze vaardigheid bij studenten door ze cijfers te laten bestellen en basistellingen uit te voeren. Ze breiden hun kennis uit door het concept van de groter dan en kleiner dan symbolen te introduceren en uit te leggen wat het gebruik ervan aangeeft.
Optellen en aftrekken
De eerste wiskundige bewerking die studenten leren is optellen, op de voet gevolgd door aftrekken. Studenten beginnen deze vaardigheden te bestuderen door het gebruik van manipulatieven, of fysieke hulpmiddelen die objecten vertegenwoordigen, al in de kleuterklas, en blijven hun vaardigheden opbouwen door steeds grotere aantallen toe te voegen en af te trekken via de basisschool. Wanneer de vaardigheden voor het eerst worden geïntroduceerd, voeren studenten rudimentaire berekeningen uit met enkele cijfers. Later in hun studie oefenen ze het toepassen van deze vaardigheden door het oplossen van verhaalproblemen.
Vermenigvuldiging en deling
Na het ontwikkelen van een complex begrip van optellen en aftrekken, gaan studenten vermenigvuldiging en deling bestuderen. Afhankelijk van het wiskundeprestatieniveau van de student, kan hij deze bewerkingen al in het eerste leerjaar beginnen te bestuderen. Zoals met toevoeging, begint de studie van studenten van deze verrichtingen met berekeningen met één cijfer. Naarmate ze hun vaardigheden voor vermenigvuldiging en deling ontwikkelen, worden de problemen steeds complexer, met grotere aantallen.
Decimalen en breuken
Nadat studenten een goed begrip van getalsgevoel hebben ontwikkeld, onderzoeken ze fractionele getallen of getallen die tussen hele cijfers liggen. Gewoonlijk begint deze studie in het eerste leerjaar met de verkenning van basisfracties, waaronder ½ en ¼. Na het leren van breuken, inclusief het optellen, aftrekken, delen en vermenigvuldigen van niet-gehele getallen in breukvorm, bestuderen studenten decimalen. Een goed begrip van breuken en decimalen is van vitaal belang, omdat studenten deze niet-gehele getallen uitgebreid zullen gebruiken als ze hun wiskundestudie voortzetten.