Inhoud
Biomen zijn biologische gemeenschappen van de aarde geclassificeerd volgens de overheersende vegetatie en gekenmerkt door aanpassingen van organismen aan die specifieke omgeving. Zoetwaterbiomen worden gekenmerkt door het extreem lage zoutgehalte van het water. Abiotische factoren zijn de niet-levende componenten die de omgeving vormen waarin de organismen in zoetwaterbiomen leven. Deze omvatten de chemische en fysische omgevingsfactoren zoals zonlicht, temperatuur, water of vocht en bodem. Zoet water wordt gevonden in meren, vijvers, rivieren en beken en de biomen worden onderhouden door neerslag.
Temperatuur
Temperatuur speelt een belangrijke rol in zoetwaterbiomen. Afhankelijk van het seizoen kan de temperatuur uniform of ongelijkmatig zijn tussen verschillende lagen van vijvers en meren. In de zomer kan de temperatuur bovenaan 22 ° C zijn, terwijl de bodemtemperatuur ongeveer 4 ° C kan zijn. In de winter kan de temperatuur bovenaan het vriespunt van water zijn (0 ° C), terwijl de bodem kan bij 4 graden C. In de thermocline, de zone tussen deze twee lagen, verandert de watertemperatuur continu. Tijdens het lente- en herfstseizoen, vanwege de wind, mengen de bovenste en onderste lagen met elkaar, wat resulteert in een regularisatie van de temperatuur rond 4 graden C. Dit mengen resulteert in zuurstofcirculatie door het meer. Mengen komt minder vaak voor in de winter.
Neerslag
Neerslag is verantwoordelijk voor het aanvullen van water in zoetwaterlichamen. Watercyclus speelt hierbij een belangrijke rol. Afhankelijk van hun grootte hebben rivieren en meren invloed op het klimaat. Ze zijn verantwoordelijk voor de aanwezigheid van vocht in de lucht. Deze vochtigheid of waterdamp vormt wolken en precipiteert boven land als regen. In de winter kan dit in de vorm van sneeuw zijn. Neerslag speelt een belangrijke rol bij het onderhoud en de creatie van zoetwaterbiomen. Terwijl wat water of sneeuw in de grond sijpelt om grondwater te vormen, loopt het resterende water over het oppervlak van het land en stroomt terug naar zoetwaterbiomen.
Water kenmerken
Waterkenmerken zoals diepte en of het waterlichaam statisch (niet-bewegend) of dynamisch (bewegend) is, onderscheiden zoetwaterbiomen. Rivieren en beken verplaatsen zoet water. Jongere rivieren snijden een rechter en direct pad door de grond en rotsen.Oudere rivieren en beken volgen meer bochten, waardoor hun stroom langzamer wordt. Meer- of vijverwater is daarentegen statisch. Hoewel meerwater statisch is, beweegt het en worden watergolven gevormd door de luchtstroom. Seizoensveranderingen verplaatsen ook meerwater. In de herfst koelt het oppervlaktewater af en zinkt. De onderste lagen schuiven omhoog. Dit fenomeen wordt omzet genoemd. Hierdoor wordt de temperatuur in de meren geregulariseerd.