Een momentum van objecten is het product van zijn snelheid en massa. De hoeveelheid beschrijft bijvoorbeeld de impact die een bewegend voertuig heeft op een object dat het raakt, of de penetrerende kracht van een snelkogel. Wanneer het object met een constante snelheid reist, wint het niet en verliest het geen momentum. Wanneer twee objecten botsen, winnen en verliezen ze samen geen momentum. De enige manier waarop een lichaam aan kracht wint, is door een externe kracht erop in te werken.
Deel de grootte van de externe kracht op het object door de objectenmassa. Stel je voor dit voorbeeld een kracht van 1.000 Newton voor die werkt op een massa van 20 kg: 1.000 ÷ 20 = 50. Dit is de versnelling van de objecten, gemeten in vierkante meters per seconde.
Vermenigvuldig de versnelling met de tijd gedurende welke de kracht werkt. Als de kracht bijvoorbeeld gedurende 5 seconden werkt: 50 × 5 = 250. Dit is de verandering van snelheid van objecten, gemeten in m / s.
Vermenigvuldig de snelheidsverandering van de objecten met zijn massa: 250 × 20 = 5.000. Dit is de verandering van het momentum van objecten, gemeten in kg m / s.