Inhoud
Met enkele algemene wetenschapslessen en basisexperimenten kunnen docenten middelbare scholieren leren over de verschillen tussen de concepten massa en dichtheid. Als studenten eenmaal duidelijk zijn over hoe massa en dichtheid worden gebruikt in de wereld van de wetenschap, kunnen ze beginnen hun kennis van mechanica en fysica uit te breiden en te verdiepen.
Kenmerken van Mass
Voordat de verschillen tussen massa en dichtheid worden besproken, moeten studenten elk van de concepten eerst afzonderlijk begrijpen. Massa is een maat voor de hoeveelheid materie in een object. Massa is een onveranderlijke figuur, ongeacht de omgeving van het object. Een pompoen met een massa van 5 kilogram behoudt bijvoorbeeld dezelfde massa wanneer deze onder water wordt geplaatst. Terwijl de verschillende omgevingen de pompoen onder water lichter laten aanvoelen, weegt hij nog steeds 5 kilogram.
Kenmerken van dichtheid
De dichtheid wordt bepaald door de formule van massa gedeeld door volume. Als fysieke eigenschap van materie, toont dichtheid de hoeveelheid gewicht die een object heeft voor zijn grootte. Hoewel twee objecten dezelfde grootte kunnen hebben, kunnen hun dichtheden erg verschillen. Een kogelstoten van 3 pond en een grote sinaasappel kunnen bijvoorbeeld dezelfde grootte hebben, maar het fruit weegt minder dan de kogelstoten, dus het is minder dicht.
Massale demonstraties
Leer kinderen het concept van massa door het creëren van een klaslokaal demonstratie over het wetenschappelijke principe. Verzamel objecten die drastisch verschillen in grootte en toon ze aan je studenten. Instrueer de kinderen om op te schrijven welke objecten ze denken dat ze meer massa hebben. Laat ze bijvoorbeeld een strandbal en een klein papiergewicht zien. Laat een student naar voren komen en elk object oppakken. Hoewel groter, zal de strandbal aanzienlijk lichter zijn en minder massa hebben dan het papiergewicht.
Densiteitsdemonstraties
Laat kinderen de fysieke aanwezigheid van dichtheid zien met een demonstratie in de klas. Benodigde materialen zijn twee ijsblokjesbakken, zand, water en een grote glazen kom. Bevries water in het ijsblokjesbakje. Vul de andere ijsblokjesbak met zand om hoeveelheden zand te simuleren die even groot zijn als de ijsblokjes. Vul de grote glazen kom met water. Vraag twee studenten om zich aan te melden voor de klas. Laat de vrijwilligers aan de overgebleven studenten verifiëren dat de ijsblokjes en de zandblokjes even groot zijn. Instrueer hen om beide items tegelijkertijd in de glazen kom te gieten. De ijsblokjes zullen drijven en het zand zal zich verspreiden en zinken omdat het dichter is dan de ijsblokjes.