Inhoud
Studenten moeten tijdens hun opleiding veel wiskundige vaardigheden leren. Een van die vaardigheden is het vinden van dimensies van geometrische vormen. Om deze vaardigheid onder de knie te krijgen, moet je enkele basisregels en vergelijkingen volgen tijdens het oefenen van formules. Om deze taak te voltooien, moet u ook naar de juiste informatie zoeken en elementaire probleemoplossing uitvoeren.
Afmetingen van een vierkant
Zoek het gebied of de omtrek van het vierkant. Het gebied of de omtrek van het vierkant moet worden opgegeven om de afmetingen te vinden. Stel bijvoorbeeld dat het gebied van een vierkant 25 vierkante voet is. Noteer de gebiedsvergelijking voor een vierkant: A = t ^ 2 waarbij "A" staat voor het gebied en "t" staat voor een van de zijlengten. Vergeet niet dat u slechts één dimensie hoeft te vinden, omdat het vierkant vier gelijke zijden heeft.
Los de gebiedsvergelijking op. Het ziet er zo uit 25 = t ^ 2. Je moet "t" isoleren om de dimensie van het vierkant te vinden. Doe dit door de vierkantswortel van 25 te nemen; hierdoor wordt het vierkante teken aan de rechterkant van de vergelijking geannuleerd. Het antwoord voor de vierkantswortel is 5. Het uiteindelijke antwoord is 5 = t, dus elke dimensie van het vierkant is 5 voet.
Zoek de afmetingen van het vierkant met behulp van de omtrek. Voor dit voorbeeld is de omtrek van het vierkant 20 voet. Noteer de omtrekvergelijking voor een vierkant: P = 4t waarbij "P" staat voor perimeter en "t" staat voor de zijdimensie.
Los de omtrekvergelijking op. Het ziet er zo uit: 20 = 4t. Deel elke zijde van de vergelijking door 4 en noteer het antwoord voor beide zijden: 5 = t. Het uiteindelijke antwoord is t = 5, wat betekent dat de afmetingen van het vierkant elk 5 voet zijn.
Afmetingen voor een rechthoek
Zoek naar het gebied of de omtrek van de rechthoek. Het gebied of de omtrek van de rechthoek en de lengte of de breedte moeten worden opgegeven om de afmetingen te vinden. Gebruik voor dit voorbeeld 30 vierkante voet als het gebied en 6 voet als de breedte. Noteer de gebiedsvergelijking: A = L * W waar "A" staat voor het gebied, "L" staat voor de lengte en "W" staat voor de breedte van een rechthoek.
Los de gebiedsvergelijking op: 30 = L * 6. Deel beide zijden van de vergelijking door 6 en noteer het antwoord. Het ziet er zo uit: 5 = L. Houd er rekening mee dat een rechthoek twee gelijke lengte en twee gelijke breedte heeft. Het uiteindelijke antwoord is dat de afmetingen van de rechthoek 6 voet zijn voor elk van de lengte en 5 voet voor elk van de breedte.
Zoek de afmetingen van de rechthoek met behulp van de omtrek. Stel voor dit voorbeeld dat de omtrek 22 voet is en de lengte 5 voet is. Noteer de omtrekvergelijking voor een rechthoek: P = 2L + 2W waarbij "P" staat voor perimeter, "L" staat voor de lengte en "W" staat voor de breedte.
Vul de omtrekvergelijking in. Het ziet er zo uit: 22 = 2 (5) + 2W. Vermenigvuldig de "2 x 5" aan de rechterkant van de vergelijking en je hebt nu 22 = 10 + 2W. Trek 10 af van elke kant van de vergelijking om 12 = 2W te verkrijgen. Deel beide zijden van de vergelijking door 2 om erachter te komen wat de breedte is. Het uiteindelijke antwoord is W = 6. Dus de afmetingen van de rechthoek zijn 5 voet voor elk van de lengte en 6 voet voor elk van de breedte.