Een helix wordt gedefinieerd als een spiraal die ook een lineaire afhankelijkheid heeft van een derde dimensie. Zowel in de natuur als in de door de mens gemaakte wereld gevonden, zijn voorbeelden van helices onder meer veren, spoelen en wenteltrappen. De lengte van een helix kan worden berekend met behulp van een eenvoudige formule.
Noteer de hoeveelheden die de helix definiëren. Een helix kan worden gedefinieerd door drie grootheden: de straal, de opkomst van de helix in één omwenteling en het aantal beurten. Voor dit voorbeeld zullen we de volgende symbolen definiëren:
r = straal
H = Opkomst van helix in één revolutie
N = aantal beurten
Bereken de lengte behorende bij één beurt binnen de helix. Gebruik hiervoor de volgende formule:
L = (H ^ 2 + C ^ 2) ^ (0.5)
In deze nomenclatuur betekent H ^ 2 "H vermenigvuldigd met H" of "H kwadraat". C is de omtrek van de cirkel en is gelijk aan:
C = 2 x 3.145 x R
Als een wenteltrap bijvoorbeeld een straal van 1 meter heeft, is de omtrek gelijk aan:
C = 2 x 3.145 x 1 = 6.29 meter
Als de trap na elke bocht ongeveer 2 meter stijgt (H = 2), dan is de lengte die bij een bocht rond de trap hoort:
L = (2 ^ 2 + 6.29 ^ 2) ^ (0.5) = (4 + 39.6) ^ (0.5) = 6.60 meter.
Bereken de totale helixlengte (T). Gebruik hiervoor de formule:
T = NL
In het volgende voorbeeld, als de trap 10 beurten heeft:
T = 10 x 6,60 = 66 meter