Inhoud
Galileo stelde eerst dat objecten naar de aarde vallen met een snelheid die onafhankelijk is van hun massa. Dat wil zeggen, alle objecten versnellen in dezelfde snelheid tijdens de vrije val. Natuurkundigen stelden later vast dat de objecten versnellen met 9,81 meter per vierkante seconde, m / s ^ 2, of 32 voet per vierkante seconde, ft / s ^ 2; natuurkundigen noemen deze constanten nu de versnelling door zwaartekracht, g. Natuurkundigen hebben ook vergelijkingen opgesteld voor het beschrijven van de relatie tussen de snelheid of snelheid van een object, v, de afstand die het aflegt, d en de tijd, t, het besteedt in vrije val. In het bijzonder v = g * t en d = 0,5 * g * t ^ 2.
Meet of bepaal anders de tijd, t, het object in vrije val doorbrengt. Als u met een probleem uit een boek werkt, moet deze informatie specifiek worden vermeld. Meet anders de tijd die nodig is om een object op de grond te laten vallen met een stopwatch. Beschouw ter demonstratie een rots die van een brug is gevallen die 2,35 seconden na de grond op de grond valt.
Bereken de snelheid van het object op het moment van impact volgens v = g * t. Voor het in stap 1 gegeven voorbeeld, v = 9,81 m / s ^ 2 * 2,35 s = 23,1 meter per seconde, m / s, na afronding. Of, in Engelse eenheden, v = 32 ft / s ^ 2 * 2,35 s = 75,2 voet per seconde, ft / s.
Bereken de afstand die het object viel volgens d = 0.5 * g * t ^ 2. In overeenstemming met de wetenschappelijke volgorde van bewerkingen, moet u eerst de exponent, of t ^ 2, berekenen. Voor het voorbeeld uit stap 1, t ^ 2 = 2.35 ^ 2 = 5.52 s ^ 2. Daarom is d = 0,5 * 9,81 m / s ^ 2 * 5,52 s ^ 2 = 27,1 meter, of 88,3 voet.