Inhoud
De levenscyclus van een ster wordt bepaald door zijn massa - hoe groter zijn massa, hoe korter zijn levensduur. Sterren met een hoge massa hebben meestal vijf fasen in hun levenscyclus.
Fase 1
Een ster bestaat uit twee gassen - waterstof en helium. Tijdens de eerste levenscyclusfase van een ster met hoge massa brandt de waterstof in de kern totdat alleen helium overblijft.
Stage 2
Wanneer de waterstoftoevoer in de kern opraakt, wordt de kern onstabiel en trekt samen. Het gebrek aan waterstof zorgt ervoor dat het helium fuseert tot koolstof. Wanneer het helium verdwenen is, vormt de gesmolten koolstof zwaardere elementen in de kern, zoals ijzer, magnesium, neon en zwavel. De kern wordt ijzer en stopt met branden. Dan begint de buitenste schil van de ster, die meestal waterstof is, uit te zetten.
Fase 3
Gedurende de volgende miljoen jaar of zo treden er een reeks nucleaire reacties op, die verschillende elementen in schalen rond de ijzeren kern vormen.
Fase 4
De kern stort dan in minder dan een seconde in en veroorzaakt een explosie die een supernova wordt genoemd. De explosie veroorzaakt een schokgolf die de buitenste lagen zal exploderen.
Fase 5
Als de kern de supernova overleeft, kan deze een neutronenster of een zwart gat worden. Dat hangt af van hoeveel zonnemassa's de kern is. Een zonnemassa is de standaardmanier om massa in de astronomie te beschrijven (één zonnemassa is gelijk aan de massa van de zon, of ongeveer 1.98892 × 10 ^ 30 kg). Als het tussen 1,5 en 3 zonne-massa's is, wordt het een kleine, zeer dichte neutronenster. Als het groter is dan 3, zal de kern samentrekken tot een zwart gat.