Inhoud
Natuurlijke selectie is een concept dat door Charles Darwin wordt beschreven als een fundamenteel en fundamenteel mechanisme van de evolutietheorie. De term werd in 1859 geïntroduceerd in zijn populaire boek 'On the Origin of Species'. Natuurlijke selectie beschrijft het proces waardoor voordelige eigenschappen die een betere aanpassing binnen een dierenpopulatie mogelijk maken, generaties vaker voorkomen, waardoor de genetische samenstelling van die bevolking. Natuurlijke selectie is duidelijk bij mensen evenals bij veel diersoorten.
Het proces van natuurlijke selectie is afhankelijk van een paar factoren. Ten eerste is variatie binnen een soort noodzakelijk. Individuen moeten verschillen in uiterlijk of gedrag. Bovendien zijn bepaalde eigenschappen voordeliger dan andere met betrekking tot aanpassing aan de omgeving en zorgen voor meer reproductief en overlevingssucces. Ten slotte moeten de variabele eigenschappen door nakomelingen worden geërfd. Personen met de gunstige eigenschappen zullen overleven en deze eigenschappen aan hun nakomelingen doorgeven. Die eigenschap zal dan in frequentie toenemen, waardoor de genetische samenstelling in volgende generaties verandert, ervan uitgaande dat het gunstig blijft.
Galapagos vinken
De Galapagos-vinken die Darwin tijdens zijn beroemde reis bestudeerde, zijn waarschijnlijk het meest voorkomende voorbeeld van natuurlijke selectie. Elk Galapagos-eiland had zijn eigen soort vink, allemaal zeer nauw verwant. Darwin merkte op dat de bekmaten en vormen van de vink allemaal waren aangepast aan het specifieke type voedsel dat soorten aten, zoals kleine zaden, grote zaden, knoppen, fruit of insecten. Deze aanpassing suggereerde dat hun snavels evolueerden als gevolg van natuurlijke selectie. Bekkarakteristieken waren essentieel om te overleven, en die individuen met de juiste gevormde snavel om het voedsel te bereiken, zouden overleven en die bekvorm aan zijn nakomelingen doorgeven.
Lichamelijke aanpassingen
Net als de vinken, leveren andere diersoorten het bewijs van natuurlijke selectie door bepaalde fysieke aanpassingen. In Engeland heeft de gepeperde mot, Biston betularia, twee vormen, een licht en donker gekleurde vorm. In het begin van de 19e eeuw pasten de lichtere motten meestal beter in hun omgeving, terwijl de donkerdere motten opvielen op de lichtgekleurde bomen en sneller werden gegeten. De lichtgekleurde motten kwamen daarom veel voor en de donkere kleur was zeldzaam. Na een snelle industrialisatie echter, toen de vervuiling van de kolenverbranding en het roet de bomen begon te verduisteren, pasten de donkere motten beter in hun omgeving en hadden ze nu meer kans om te overleven. Tegen 1895 was 95 procent van de gepeperde mot donker gekleurd.
Genetische mutaties
Natuurlijke selectie werkt meestal tegen het organisme en elimineert de individuen die niet geschikt zijn voor het milieu. Een populatie van plaaginsecten komt bijvoorbeeld vaak pesticiden tegen in zijn omgeving. De meeste insecten in de eerste generatie sterven, maar als enkele individuen een genetische mutatie hebben voor resistentie tegen pesticiden, zullen deze weinigen overleven en zich voortplanten. Hun nakomelingen zijn waarschijnlijk resistenter tegen pesticiden. Binnen enkele generaties is het pesticide minder effectief omdat de meeste individuen resistent zijn.