Inhoud
Atomen bestaan uit protonen, neutronen en elektronen. Protonen dragen een positieve lading, neutronen dragen een neutrale lading en de elektronen, een negatieve lading. De elektronen vormen een buitenring rond de kern van het atoom. Positieve en negatieve ionen van bepaalde elementen kunnen worden gecreëerd, afhankelijk van het aantal elektronen in hun structuur.
Ionisatieenergie
Ionisatie-energie verbreekt de bindingen tussen de elektronen en de protonen in het atoom. Bepaalde metalen en gassen hebben vaak acht elektronen in een ring rond de kern van het atoom. Elementen met meer of minder dan acht elektronen hebben zwakkere of sterkere bindingen die ionisatie-energie kan beïnvloeden.
Positieve ionisatie
Positieve ionisatie treedt op wanneer een gas of metaal een elektron verliest. Het element natrium heeft bijvoorbeeld een atoomnummer van elf, met 11 protonen en 11 elektronen. Het heeft één elektron aanwezig in zijn buitenste ring. Dit ene elektron heeft geen sterke bindingen vergeleken met de andere elektronen in het atoom. Daarom kan ionisatie-energie dit elektron wegtrekken van het atoom, wat resulteert in een verlies van één negatieve lading, wat een positief ion creëert.
Negatieve ionisatie
Als een element een elektron van een ander atoom weghaalt, krijgt het een elektron, wat een negatieve lading is. Daarom wordt het element een negatief ion. Het gasfluor heeft bijvoorbeeld zeven elektronen in zijn buitenring. Als ionisatie-energie een elektron van een ander atoom weghaalt, voltooit het zijn buitenring van acht elektronen, maar krijgt het een negatieve lading.