De sinus-, cosinus- en tangensfuncties moeten vaak worden gebruikt om hoekproblemen bij algebra-, geometrie- en trigonometrietests op te lossen. Meestal krijgt men de lengte van twee zijden van een rechthoekige driehoek en wordt gevraagd om de maat van een of alle hoeken in de driehoek te vinden. Voor het berekenen van de hoek moet u de functie inverse sinus, inverse cosinus of inverse tangens op een rekenmachine gebruiken. Het selecteren van de juiste functie hangt af van welke zijden hun lengte is opgegeven en welke hoek in de driehoek u moet vinden.
Zoek de langste zijde van de driehoek. Noem deze zijde als de "hypotenusa".
Zoek het hoekpunt van de hoek die u moet vinden. Label dit hoekpunt "A."
Label de zijde van de driehoek met het hoekpunt van de hoek, "A", als een van de eindpunten, maar niet de hypotenusa, als de "aangrenzende" zijde.
Label de zijde van de driehoek die niet is aangeduid als de "tegenovergestelde" zijde.
Noteer de naam van de twee zijden waarvan de lengte is opgegeven in het probleem. Kies uit hypotenusa, tegenover of aangrenzend.
Deel de lengte van de andere kant door de lengte van hypotenusa als de lengte van de andere kant en de hypotenusa wordt gegeven. Voer dit nummer in uw rekenmachine in en druk op de inverse sinus (ook bekend als arcsin) op uw rekenmachine om de waarde van de hoek weer te geven.
Deel de lengte van de aangrenzende zijde door de lengte van hypotenusa als de lengte van de aangrenzende zijde en de hypotenusa wordt gegeven. Voer dit nummer in uw rekenmachine in en druk op de inverse cosinus (ook bekend als arccos) op uw rekenmachine om de waarde van de hoek weer te geven.
Deel de lengte van de tegenoverliggende zijde door de lengte van de aangrenzende zijde als de lengte van de aangrenzende en tegenoverliggende zijde wordt gegeven. Voer dit nummer in uw rekenmachine in en druk op de inverse tangens (ook bekend als arctan) op uw rekenmachine om de waarde van de hoek weer te geven.