Glucose is een eenvoudige suiker en een essentiële energiebron voor levende cellen. Het is normaal gesproken een vaste stof en is een veelgebruikt reagens in een chemisch laboratorium. Middelbare scholieren en studenten maken vaak glucose-oplossingen, omdat glucose gemakkelijk in water oplost. Dit experiment toont de berekeningen die nodig zijn om de concentratie van een oplossing te bepalen.
Kies de totale massa van uw glucoseoplossing. Neem in dit voorbeeld aan dat u 200 gram (g) oplossing wilt maken. De massa van de glucose en water in de oplossing is 200 g.
Bepaal de concentratie glucose in de oplossing. Stel dat u voor dit voorbeeld een glucose-oplossing van 10 procent wilt maken. De concentratie van de glucose-oplossing is de massa van de glucose gedeeld door de massa van de oplossing.
Bepaal de massa glucose die u nodig heeft op basis van de gewenste massa van de oplossing en de concentratie glucose. Je weet dat Mg / Ms = c waarbij Mg de massa van de glucose is, Ms de gewenste massa van de oplossing is en c de gewenste glucoseconcentratie is. Mg / Ms = c, dus Mg = (Ms) (c) = (200 g) (0,10) = 20 g voor dit voorbeeld. Meet 20 g glucose af met een schaal.
Bereken de massa van het water voor de glucoseoplossing. De massa van de oplossing is 200 g en de massa van de glucose is 20 g. De massa van het water is daarom 180 g. Plaats het bekerglas op de schaal en giet 180 g water in het bekerglas.
Voeg de 20 g glucose die u in stap 3 hebt gemeten toe aan de 180 g water dat u in stap 4 hebt bereid. Roer de glucose erdoor totdat deze volledig is opgelost. De oplossing heeft een totale massa van 200 g en een concentratie van 20 g / 200 g = 0,1 = 10 procent zoals vereist.